Het strafrechtelijk beslag en de opheffing ervan
Het strafrechtelijk beslag en de effecten ervan
In het kader van strafrechtelijke onderzoeken – zowel opsporingsonderzoeken (die door het openbaar ministerie geleid worden) als gerechtelijke onderzoeken (die door een onderzoeksrechter geleid worden) – kunnen bepaalde goederen in beslag genomen worden.
Zo kan het gaan om goederen waarmee misdrijven gepleegd werden, zoals wapens of gsm-toestellen, of zaken die uit een misdrijf ontstaan, zoals drugs, of naar aanleiding van een misdrijf verkregen zijn, zoals geld.
Het probleem is in deze dat ook derden te goeder trouw geraakt kunnen worden door zo’n beslag.
Neem nu bijvoorbeeld een vader die z’n wagen uitleent aan één van zijn zonen die er mee op pad gaat en drugs gaat verkopen, zonder dat de vader weet dat zijn zoon drugs dealt. In zo’n geval kan er beslag gelegd worden op de wagen, omdat die gebruikt werd om een misdrijf te plegen.
Mogelijkheid tot opheffing van het beslag AKA het strafrechtelijk kortgeding
Om personen die geschaad worden door het beslag, zoals de vader in het voorbeeld, toch een kans te geven om hun goederen terug te krijgen, werden in de wet mogelijkheden ingebouwd om om de opheffing van het beslag te vragen.
Die mogelijkheden werden meer specifiek ingebouwd in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van Strafvordering.
Uit die artikelen blijkt dat de persoon die het beslag wil laten opheffen, in de eerste plaats moet aantonen dat hij de eigenaar is van de relevante goederen waarop beslag werd gelegd. Op zich is dit geen bijzonder eenvoudige taak.
In het voorbeeld van de vader die beslag ziet gelegd worden op z’n wagen, zal het bijvoorbeeld vaak niet volstaan wanneer “slechts” een inschrijvingsbewijs of verzekeringsdocument op naam van de vader voorgelegd wordt. Het is aldus aan te raden steeds eigendomsbewijzen te bewaren van goederen die enige waarde hebben of zo’n bewijzen op te vragen, vooraleer een verzoek tot opheffing beslag ingediend wordt.
Daarnaast blijkt uit de artikelen dat de opheffing van het beslag geweigerd kan worden ingeval er nog onderzoek vereist is met betrekking tot de goederen (zoals onderzoek naar vingerafdrukken); ingeval door de opheffing rechten van anderen in het gedrang komen; ingeval de opheffing een gevaar zou inhouden; of ingeval de wet voorzien in de verbeurdverklaring (lees: confiscatie) of de teruggave van de goederen.
In de praktijk worden vooral de eerste en laatste weigeringsgrond ingeroepen, ter verhindering van de opheffing van het beslag. Het is daarom raadzaam op deze weigeringsgronden te anticiperen in het verzoek tot opheffing van het beslag.
Opheffing beslag versus verbeurdverklaring
Wat betreft de weigeringsgrond dat de verbeurdverklaring wettelijk voorzien is, kan bijvoorbeeld – in het geval van de vader – aangehaald worden dat hij volledig te goeder trouw was. Het Grondwettelijk Hof heeft immers – in grote lijnen – geoordeeld dat de verbeurdverklaring een individuele straf uitmaakt die enkel opgelegd kan worden ten aanzien van de persoon die het misdrijf gepleegd heeft en dat derden te goeder trouw niet getroffen mogen worden door zo’n verbeurdverklaring.
Deze hypothese – waarin een derde te goeder trouw indirect gestraft zou worden door de verbeurdverklaring – is voor de duidelijkheid enkel voorhanden ingeval er sprake is van druggerelateerde misdrijven. Ingeval andere soorten misdrijven zich hebben voorgedaan, kan de verbeurdverklaring immers sowieso enkel en alleen betrekking hebben op zaken die gebruikt werden tijdens het plegen van het misdrijf, voor zover ze eigendom zijn van de dader zelf.
Makkelijk is deze opdracht (i.e. het anticiperen op weigeringsgronden) echter niet in de fase van het onderzoek, gezien de persoon die om de opheffing van het beslag vraagt niet noodzakelijk inzage heeft verkregen in het strafdossier.
Stellen dat al het relevante onderzoek reeds gebeurd is met betrekking tot het ene of het andere voorwerp is aldus vaker een veronderstelling (gelet op het feit dat er reeds enige tijd verstreken is, bijvoorbeeld) dan een vaststelling van een voldongen feit.
Opheffing van het beslag na de onderzoeksfase
Ingeval men tijdens het onderzoek geconfronteerd werd met één of verschillende negatieve beslissingen van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter (of de kamer van inbeschuldigingstelling, ingeval van beroep tegen zo’n negatieve beslissing), kan men tenslotte nog steeds aan de rechter ten gronde vragen om het beslag op te heffen.
In dat geval kan men zich aanmelden als vrijwillig tussenkomende partij, zo toegang verkrijgen tot het strafdossier en zo op onderbouwde manier verzoeken om de opheffing van het beslag.
Als ook de rechter ten gronde de opheffing van het beslag weigert, kan hoger beroep aangetekend worden.
Ingeval u vragen heeft over het strafrechtelijk beslag en de opheffing ervan, onze experten informeren jou graag! Contacteer ons via info@bannister.be of via 03 369 28 00.