Het Hof van Cassatie herbevestigt dat het aan de patiënt blijft om te bewijzen dat hij onvoldoende geïnformeerd werd door de zorgverlener

Overeenkomstig art. 8, §1 Wet Patiëntenrechten heeft elke patiënt het recht om “geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar”. Reeds jaren rijst echter discussie op wie de bewijslast rust wanneer er sprake blijkt te zijn van een miskenning van deze informed consent.

Na enige tijd van onzekerheid verdedigt Het Hof van Cassatie in haar arrest van 18 juni 2020 (opnieuw) de stelling dat de bewijslast op de patiënt rust, dewelke beweert bepaalde informatie niet te hebben verkregen.

De basis betreft het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 9 april 2019, waarbij geoordeeld werd dat het aan de arts toekomt om afdoende te bewijzen dat hij de patiënt voorafgaand geïnformeerd heeft over een mogelijke complicatie. Het Hof van Beroep heeft zich hierbij laten leiden door het eerdere cassatiearrest van 25 juni 2015, hetwelk een kantelpunt bleek te zijn in de eeuwige discussie. 

Destijds diende het Hof van Cassatie zich immers uit te spreken over de bewijsverdeling inzake de informatieverplichting van een advocaat. Het standpunt werd alsdan ingenomen dat uit de regels betreffende de bewijslast zou volgen dat het aan de advocaat toekomt om te bewijzen dat hij zich van zijn informatieplicht gekweten heeft, en dus niet aan de cliënt om het bewijs te leveren van het tegenovergestelde.

In de navolgende rechtspraak werd deze uitspraak onthaald in die zin dat het ook de bewijslast tussen zorgverlener en patiënt zou beheersen.

In haar arrest van 11 januari 2019 floot het Hof van Cassatie het Hof van Beroep echter reeds terug om de bewijslast op dergelijke manier te gaan invullen.

Het Hof van Cassatie verwijst hierbij opnieuw naar de algemene bewijsregels, dewelke voorschrijven dat het in een buitencontractuele context aan de benadeelde toekomt om het bewijs te leveren van de schadeverwekkende gebeurtenis.

Op 18 juni 2020 heeft het Hof van Cassatie deze visie scherp gesteld, waardoor het dus aan de patiënt toekomt om het bewijs te leveren van een negatief feit. M.n. zal aangetoond moeten worden dat bepaalde informatie noodzakelijkerwijs verstrekt diende te worden én dat de zorgverlener tekortgekomen is om deze verplichting in te vullen.

Deze bewijslast lijkt op het eerste zicht zeer streng, doch zal in de praktijk enigszins versoepeld worden beoordeeld. Zo zal het evenwel niet volstaan dat de patiënt het louter aannemelijk maakt dat bepaalde informatie niet werd meegedeeld, doch zal een bepaalde hoge mate van waarschijnlijkheid noodzakelijk zijn.

De patiënt kan derhalve aan de hand van getuigen en of vermoedens aantonen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tekortgekomen werd aan de informatieverplichting, waarbij het dus niet zal volstaan om enkel te stellen dat de informatie niet werd meegedeeld.

Thans lijkt het pleit dan ook beslecht. Enige voorzichtigheid is echter nog wel geboden bij voorgaande overwegingen aangezien het arrest zich enkel uitspreekt over de bewijslast inzake een fout en meer specifiek van een vermeende miskenning van een niet-specifieke informatieplicht. Deze lijn kan dus niet zonder meer worden doorgetrokken in andere relaties zoals bv. deze waarbij er een specifieke informatieplicht geldt.

Lees het volledige arrest hier.

Indien u meer informatie wenst kan u steeds contact opnemen met onze gespecialiseerde advocaten via info@bannister.be of via het telefoonnummer 03 369 28 00

Mr. Thomas MACHTELINCKX 

10 juli 2020